Lezen | Lutske Folkerts
Het diner van Herman Koch (1953) is een uitstekende illustratie van de idee dat de gevestigde literaire kritiek zijn oordelen soms lijkt te baseren op andere factoren dan voor een boek van belang zijn. Sinds hij deel uitmaakte van het komische trio dat Jiskefet vormde, gaat Koch door voor BN’er. Zijn meest verse roman is, algemeen beschouwd, lovend ontvangen. De vraag rijst of recensenten schrijven wat hun publiek wil lezen. En zo nee: of lezers tegenwoordig niet veel te snel tevreden zijn.
Eén ding moet je Herman Koch meegeven: met Het diner snijdt hij een actueel, origineel en gewaagd onderwerp aan. In zes delen (aperitief, voorgerecht, hoofdgerecht, nagerecht, digestief en fooi – waarbij je vraagtekens kunt plaatsen bij de aanname dat het al dan niet geven van fooi deel uitmaakt van een maaltijd) die zijn opgedeeld in hapklare hoofdstukken, wordt de aanloop naar, en de voltrekking en consequenties van een diner beschreven. Aan het diner nemen twee ouderparen deel; het eerste wordt steevast als nep, glad en onbetrouwbaar neergezet, het andere als liefhebbend, harmonieus en o zo gelukkig. De mannelijke helft van dit koppel is de verteller. In deze karige karakterschets schuilt een aanzienlijk punt van kritiek. Er wordt een ongenuanceerd beeld van de ‘goeie’ versus de ‘slechte’ ouder neergezet. Terwijl het kroost van beider volwassenen een afgrijselijke wandaad heeft begaan. Tenenkrommend is het dan ook wanneer halverwege het boek een vage, medische (erfelijke?) oorzaak voor de agressiviteit van de ‘lieve papa’ wordt aangewezen. Dit is niet dapper noch goed bedacht, het is niet meer dan het vermijden een positie in te moeten nemen. Hoe het ook zij: doorgeslagen jeugdigen die eigen rechter spelen, zijn sinds de diverse high school shootings een thema dat zich leent voor literatuur. En Koch is een van de eersten die dit bedacht heeft.
Helaas houdt de lofzang hier al op. Met een puik idee en pakkend plot ben je er namelijk niet. Waar andere recensenten enthousiast spreken over ‘treffende observaties’, vallen mij vooral de slechte en misplaatste metaforen op. Daarnaast zijn de verwijzingen naar eerder gedane observaties te talrijk, te vlug en te weinig subtiel. Wat te denken van de zogenaamde ‘tussen neus en lippen door – opmerking’ dat een personage nooit drinkt, om een pagina later te vermelden dat er drank in het spel was bij een gebeurtenis waar hetzelfde personage bij betrokken was. Of van het opmerken van een mobiele telefoon die ‘per ongeluk’ is blijven liggen, om hem 300 woorden verder over te laten gaan. Het is te rauw, te gekunsteld, net als de gerechten die ze geserveerd krijgen.
Verder is er het een en ander op te merken over de vloeiendheid van de zinnen: “Overal lag speelgoed, slingerde er speelgoed door de hele kamer, zou je misschien beter kunnen zeggen, er was bijna geen plek meer over om je voeten neer te zetten.” Niet alleen lopen de zinnen krakkemikkig, wat ze vertellen is tegenstrijdig, weinig literair en veelal overbodig: “Is het nog nodig om de lichamelijke verschijnselen te beschrijven die mijn ontdekking vergezelden? Het dunkt mij dat ze voor zichzelf spreken. Het bonzende hart, de droge lippen en tong, de ijspegel binnen in het hoofd, aan de achterzijde, de punt stak in de laatste halswervel, in de holle ruimte zonder bot of kraakbeen waar de schedel begint, op het moment dat ik het laatste beeld van de bewakingscamera helemaal stilzette.”
Daarnaast worden er te veel zogenaamd interessante meningen van de hoofdpersoon achter elkaar gepropt. Het blijft eindeloos oppervlakkig: een nutteloze uiteenzetting over kinderen die hun ouders bij de voornaam noemen, over het beroep van rector, over handen van een gerant, ga zo maar door. Ze dienen slechts om sympathie te wekken voor de hoofdpersoon, die tevens verteller is en dus baat heeft bij populariteit. Ze versaaien het boek.
Tot slot kanttekeningen bij de zinnen die speciaal voor de vrouwelijke lezers lijken te zijn toegevoegd: “Waar is mama? ‘Oom’ en ‘tante’ waren kinderachtig en hadden met verjaardagspartijtjes en vragen als ‘Wat wil je later worden?’ te maken. Maar ‘mama’ was mama. Mama zou altijd mama blijven.” Het zijn pogingen tot gevoelig doen, om naast de fans van Jiskefet ook de huismoeders te plezieren. De opvallende, rode kreeft op de cover, mag terug de pan in. De schrijfstijl behoeft nog wat peper en zout.
Een draak van een kreeft