Honger naar God

de straat op

Tekst Peter van der Beek & Maaike Graaff

“God is dood”, stelde Nietzsche in 1882. “Nu de gelovigen nog” voegde Wim Kan er later aan toe. Inderdaad lijkt de secularisatie steeds verder door te zetten. De kerken kampen met een moeilijk te stoppen leegstroom en een recent onderzoek van de IKON wijst uit dat één op de zes pastores het bestaan van God betwijfelt of zelfs ontkent. Hebben we God inderdaad dood gemaakt? Of houdt hij zich ergens schuil? En wat heeft het steeds populairder wordende ‘ietsisme’ met God te maken?

Stel dat God nog in leven is, waar is hij dan? Gewapend met twee kartonnen borden probeerden wij hem in de straten van Groningen te vinden. Blijkbaar is God nog niet zo dood dat iedereen hem vergeten is: een bord met de vraag “God is dood?” roept zoveel reacties op dat de stelling nog even spraakmakend en controversieel lijkt als in 1882. We hadden de fiets nog niet op slot, of de eerste persoon snelde al op ons af. “Is dat een vraag?” Jazeker, het is een vraag. “Het is niet zo namelijk. God leeft voort in Jezus, die voor ons aan het kruis gestorven is. Als ik jou was zou ik ook maar in hem gaan geloven. Zonder God kun je niet gelukkig zijn.”

Niet van plan om ongelukkig te worden, zochten we verder. Nog steeds hadden we immers geen antwoord op de vraag waar God zich bevindt. Een terrasgenieter in de Folkingestraat wist ons te vertellen dat God overal zit. “De wereld is een complex geheel en God is daarin de energie”. Maar als God overal en nergens is, wordt het vinden van hem er niet gemakkelijker op. Niet geheel tevreden met dit antwoord gingen we daarom verder naar het station. “Ik denk er nooit echt over na”, vertelde een stationsmedewerker ons daar. “Ik hoef me er ook geen zorgen over te maken. Ik heb zoveel goede dingen gedaan: als er een hemel is, kom ik er wel in. En zoniet, nou ja, dan niet.” Hier zat wel iets in: wat maakt het eigenlijk uit waar God is? En of hij wel of niet bestaat? Kunnen we ons niet beter druk gaan maken om andere dingen? Is God niet “zonde van onze tijd” zoals een jongen in de kiosk beweerde?

Veel tijd om hierover na te denken kregen we niet, want onze aandacht werd getrokken door een domineeszoon. Stellig verklaarde hij dat God zeker niet dood is, maar vanuit de hemel het leven op aarde bestuurt. “Bijvoorbeeld die meneer die nu naast me zit, die lag gisteren in het park te slapen. Toen is hij door iemand naar onze kerk gestuurd, en wij hebben hem opgevangen. Op die manier werkt God.

Het is niet zo dat God ergens zit en alleen maar zit te wachten totdat je iets fout doet, hij wil echt betrokkenheid met je leven. Mijn leven heeft meer inhoud gekregen sinds ik God ken. Daarvoor voelde ik continu een gat, dat ik probeerde op te vullen met mooie vakanties, etc. Ik leefde van de ene kick naar de andere kick, en dacht achteraf: was dit het nou helemaal? God heeft dat gat opgevuld, God heeft me gevuld.

Dat is een kick die al vier jaar duurt.” Een zestigjarige man is erbij komen staan. Hij voelt zich duidelijk aangetrokken tot de tekst op het tweede bord: ik geloof wel dat er íets is. “Het gaat zo slecht met de wereld, het moet een andere kant opgaan. In wezen wil iedereen toch gelukkig zijn. Als we een keuze hebben, waarom zijn we dan niet gelukkig? De kunst is om het geluk in jezelf te vinden. Je moet je eigen verlichting realiseren, je eigen goddelijke kern. In India hebben ze het over de laatste smaak die je nog kunt benoemen van een goddelijkheid: zijn, bewustzijn en gelukzaligheid.”

De trein komt aan. Een jongen van een jaar of vijftien stapt uit. Hij gelooft in God, maar vindt het ook moeilijk. “Je wilt soms ook wel andere dingen doen.” Toch is een zoektocht naar God niet zinloos: door God te kennen sta je sterker in je leven. En waar is God? “In de hemel, maar ook op aarde. Om hem te vinden kun je bidden, de bijbel lezen of er met andere mensen over praten.” Wij besluiten zijn raad op te volgen.

Nabij het museum zitten drie oudere mannen op een bankje. Geloof lijkt bij hen vooral negatieve associaties op te roepen. “Ik probeer wel de tien geboden na te streven, maar vooral uit een soort zelfbescherming”, zegt een van hen. “Het zou mooi zijn als ik ook in de hemel kom, maar voor de rest geloof ik er steeds minder van. Er zijn zoveel oorlogen door geloof – mensen die geloven, daar geloof ik niet zo meer in. En waar moet je dan nog in geloven?”

Het lijkt een visie die door anderen gedeeld wordt, zoals door een student die stelde dat hij eerst bewijzen nodig had voordat hij het bestaan van een god zou erkennen. “Als God bestaat, waarom zijn er dan zoveel oorlogen?”, krijgen we ook met regelmaat te horen. Maar is dit niet iets te snel geredeneerd? Zo’n redenatie toont een God die zich overal mee bemoeit en alle eigen verantwoordelijkheid overbodig maakt.

Met zo’n godsbeeld lijkt de wanorde in de wereld inderdaad een bewijs tegen het bestaan van God. Maar dit lijkt ons te gemakkelijk: de gesprekken die we tot nu toe gevoerd hebben, lieten ons immer zien dat er ook andere godsbeelden mogelijk zijn. God wordt voorgesteld als ‘energie’, als ‘zijn, bewustzijn en gelukzaligheid’, of als ‘iets dat iedereen in zich heeft’. We zijn zoveel verschillende ideeën tegengekomen, dat wij voorlopig nog wel geloven in de mensen die geloven. We zoeken verder naar een God die wel kan bestaan.

“God is overal, maar hij is niet almachtig”, beaamt een student in de hortustuin. “Hij lost je problemen niet voor je op. Ik kan me voorstellen dat mensen een bepaald gevoel God noemen, en dat ze daar heel veel steun aan hebben. Ik denk ook dat veel mensen dat gevoel moeten terugvinden, ongeacht of ze het God noemen. Maar veel mensen zijn zo druk bezig met leven, dat ze vergeten waar ze dat gevoel vandaan moeten halen. Het is ook niet zo dat dat gevoel je gelukkiger maakt: mensen kunnen ook gelukkig zijn zonder God. Zolang je jezelf maar kunt wijsmaken dat je gelukkig bent, ben je gelukkig.”

Voor een passerende sociologiestudent bestaat het geluk uit liefde, en sociaal met elkaar omgaan. Daarin ziet hij de God in de mensen. Als die God dood gaat, zou dat wel jammer zijn. “Maar het gebeurt helaas wel dat mensen steeds minder sociaal worden. Wat dat betreft is God wel een beetje dood, hij is eigenlijk langzaam aan het sterven. Maar hij komt wel weer terug, ik heb vertrouwen in de mensen. Ze zullen tot inzicht komen hoop ik, denk ik.”

Terug op straat ziet een fotograaf ons lopen met de twee kartonnen borden. Nadat hij ons op de foto heeft gezet en wij hem, vragen we hem naar God. “Ik denk dat God te vinden is in goede seks, lekker eten en de zon. God is een positief gevoel. Als het mis gaat is het de duivel. Soms heb ik het idee dat de duivel in mijn nek gepiest heeft. Dat heb ik nodig om de goede dingen te ervaren. God en de duivel passen wat dat betreft heel goed bij elkaar.” De zon schijnt, het interview gaat goed; is dit God? We betwijfelen het. Het lijkt erop dat God voor sommige mensen te reduceren is tot positieve kicks. Maar wat blijft er nog over van God zelf, als hij hetzelfde is als een positieve ervaring?

We zien een glijbaan, een kind en een man. Zou God voor deze man in het kind zitten? Inderdaad. Maar niet alleen in het kind. “God schuilt in iedereen, God is een bepaalde plek in jezelf. Niet iedereen herkent die plek, sommige mensen willen hem ook niet vinden. Je hebt een positieve kijk nodig. Door in jezelf te geloven, vind je de god in jezelf. Daarvoor hoef je niet naar de kerk: God is alles. God kan daarom nooit dood zijn, want God is een begrip dat niet vastomlijnd is: God is voor iedereen anders.

Ik heb boeken van verschillende religies gelezen. Er zijn meerdere goden, persoonlijk geloof ik dat ze in de kern allemaal zijn terug te voeren tot één God. Iedere god heeft invloed op de mens die er in gelooft. Op het moment dat ik in de god in mezelf geloof, heeft hij invloed op mij. Als ik tijdens mijn reizen niet meer wist of ik linksaf of rechtsaf moest, was het een kwestie van goed kijken naar een aanwijzing. Bijvoorbeeld een blaadje dat naar rechts valt. Het wil niet zeggen dat links verkeerd uitgepakt zou hebben, maar je gaat naar rechts en dat pakt goed uit. Ik geloof niet in toeval, ik geloof in het lot.”

Toeval of lot: een voorbijfietsende man ziet onze borden en roept : “God is dood! Lang leve de chaos! God is eindelijk dood, en hij zal niet meer terugkomen!” Een antwoord komt uit onverwachte hoek wanneer een auto van de christelijke thuiszorg langsrijdt. Het raampje schuift open. “Je moet honger hebben naar God, dan word je vanzelf verliefd op hem.”

Het illustreert de eerdere ontdekkingen. De vraag naar God bleek niet zo’n gemakkelijke. We hebben mensen gezien die God dood verklaarden, maar nog veel meer mensen die wél in iets geloofden: van een almachtige God in de hemel tot een groot energiereservoir. Het aantal gelovigen bleek groot. En voor allemaal betekende God weer wat anders. Voor de ene persoon zit God in het goede, voor de ander zit God in alles.

Voor de een zit God in de hemel, voor de ander is God op aarde. Voor de ene persoon is er één grote God, voor de ander zijn we allemaal kleine godjes. Voor de een is God almachtig, voor de ander geldt de eigen verantwoordelijkheid. Veel mensen geloofden wel in ‘iets’. Eén ding is ons in elk geval duidelijk geworden: de gelovigen zijn nog lang niet dood, en met hen God niet.